3e zondag van de vasten

Deze zondag (die al zijn oorspronkelijke gezangen mocht behouden) brengt in herinnering dat op vandaag te Rome, in de St Laurentiuskerk, de doopleerlingen kwamen die op paaszaterdag het doopsel zouden ontvangen.  Het blijde inkomstlied illustreert duidelijk dit vroegere gebeuren.

Introitus ”Oculi mei” - Mijn ogen zijn steeds op de Heer gericht; Hij zal mijn voeten uit de strik bevrijden. Zie naar mij om en wees mij genadig, want eenzaam ben ik en hulpeloos. - Dit is een 2-delig gezang: een 1e deel dat feestelijk, juichend klinkt met het blij verwachtend opkijken naar de Heer, en een 2e deel dat iets meer gematigd klinkt, bij het vragen naar bijstand. “Puer natus” van kerstdag blijkt hier model gestaan te hebben! Al klinkt het hier nog uitbundiger, met meer versierde woorden. Met een zelfde kwintsprong vangt “Oculi mei” aan, beide gezangen halen dezelfde hoge fa op “evellet” en “imperium”. Ze kennen hetzelfde melodie-einde bij “in me” en “est nobis”, en de afsluiting bij “sum ego” en “Angelis”. - Mijn ogen zijn altijd op de Heer gericht – Overtuigend opkijkend wordt ingezet ,maar vooral het woord “semper” wordt nadrukkelijk breed gezongen en gevolgd door een lichte buiging bij “Dominus”, die we verder bij “unicus” terugvinden.  – Want Hij zal mijn voeten bevrijden uit de strik!  “quia ipse evellet”: met een soort slingerbeweging wordt het hoogtepunt fa bereikt op “evellet” - het bevrijden – en hoog gaat de zin verder.  Het 2e deel is een verzoek: - kijk neer op mij – “respice in me”.De melodie klinkt hier inniger, meer biddend: komende van dominant re, wordt nu verder het lage gedeelte van de modus gebruikt.  Merkwaardig zijn de drie kwartvallen bij “me”- ”mei” en “(uni)cus”,die neerbuigend “pauper” en “unicus” meer tot uiting brengen.

Graduale “Exsurge Domine”- Sta op, Heer, laat de mens niet overwinnen! Laat de volkeren geoordeeld worden voor uw aanschijn – De Heer wordt gevraagd recht te staan.  De zang vertrekt dan ook eerbiedig van uit de laagte Met een pressus van 5 noten op “Exsurge” , de op en neer gaande melodie van “Domine”, die het op- en neerblikken naar de Heer  kan weergeven, bereikt “praevaleat” – het overwinnen – de hoogste noot -re-. De gevreesde mens  -  “homo” – wordt speciaal breed uitgezongen.  Het motief van “non praevaleat” keert terug in “iudicentur” en “in conspectu”.Het vers zingt hogerop en eindigt breed met ”tua”, met dezelfde melodiezoals het eerste deel met “tuo”  eindigt!

Tractus ”Ad te levavi oculos meos” zingt het onderwerp van het introitus “Oculos mei” verder uit, met 5 verzen waar telkens het woord “oculi” in voorkomt. De teksten zijn gewoon neumatisch bewerkt. Slechts een drietal woorden kregen een wat meer uitgebreide melismatische bewerking.

Offertorium ”Iustitiae Domini”- De geboden van de Heer zijn recht, een  vreugde voor het hart en zoeter dan honing en zeem; uw dienaar zal er zich dan ook aan houden – Waar in het offertorium “Meditabor” van vorige zondag, Gods geboden reeds met goede wil benaderd werden, klinkt het hier nog meer lief, om het met een spreuk te zeggen: honingzoet! Het is een gezang dat zich overwegend met kleine secundestappen rustig voortbeweegt. Van de eerste tot de voorlaatste noot staat het in een zuivere 6e modus, de fa-toon, geschreven, om verrassend op mi te eindigen! De melodie gaat niet lager dan do en niet hoger dan la! Een bekend motief van maar 3 noten (ons bekend van ”aeternam” uit het Requiem-introitus)  op”Domini” vindt zijn herhaling op “corda” en “dulciora”. Door dat sober notengebruik komt de tekst rustig tot uiting.  De 2ezin, waar het gaat over honig en zoetigheid, daalt naar dieptepunt do. (Men schijnt wat diep in de honingpot te moeten lepelen!).  In de 3e zin komen nu een paar kwartafstanden voor, die wat kleine onrust in de melodie brengen.

Ps. De eindnoot mi heeft al wat stof doen opwaaien! In de eerste uitgaven van het Liber Usualis (1883 + 1895)
besluit de zang in de zuivere 6e modus: lasolfa lasolfa fa! Een oudere uitgave vermeldt bij de noot fa: wie hier wil stoppen, mag stoppen! Een nog oudere uitgave daalt verder af naar re, zogezegd om de herhaling van de zang, die met re begint, mogelijk te maken!  Quod est veritas?

Communio”Passer”is een mooi, deels beschrijvend, verhalend gezang met 3 gedachten, vooreerst de natuur : de mus die haar nest aan het zoeken is en ook de tortel wordt fladderend bezongen. Ook het neerleggen van de jongen  bij “ubi reponat pulos suos” , van hoog naar laag, wordt duidelijk uitgebeeld. De 2e gedachte is het altaar, het veilige nest voor de gelovige waar hij/zij mysterievol opziet naar God, de “Dominus virtutem”, de Heer van krachten neerbuigt voor de koning: “Rex meus”, zich ten slotte plat ter aarde werpt voor God: “Deus meus”! De 3e gedachte is de hemel: de aankondiging van het eeuwige geluk in de hemel, “in domo tua” – in Uw Huis -Het woord “domo” krijgt dan ook terecht de hoogste noot, de re, van het hele gezang.

Communio “Qui biberit aquam” dit gezang werd vroeger nooit op zondag gezongen, maar wel de vrijdag van de derde vastenweek en dit in de eerste versie zonder neumen! Ons huidige graduale werd aangevuld met een andere melodie, met neumen, op dezelfde tekst!
-Wie het water drinkt, die Ik u zal geven, zegt de Heer, bezit een bron die blijft vloeien tot eeuwig leven -. De 1e versie, in de 3e modus, bevond zich ook in vorige gradualen: de Heer spreekt, en er wordt lager beginnend gezongen.  De 2e versie, in de 7e modus, begint met de hoogste noten: -re mi do- en gaat vanaf “fiet in ego” op die hoge noten verder! Toch blijkt dit de oudste versie te zijn, daar zij in alle oude handschriften te vinden is, terwijl de eerste nergens in voorkomt!  Wij benaderen dus de 2e versie, die wij niet hoger dan met sibé of si aanvangen. Het 1e woordje “Qui” dient iets breed en gescheiden gezongen te worden van “biberit”.  Door de brede pes: remi- wordt “aquam” met nadruk gezongen. De verteller vervolgt op een vlotte, syllabische manier met “dicit Dominus” en eindigt met een mooi versierd “Samaritanae”: een belangrijk woord dat in de 1e versie niet voorkomt! De nazin herneemt de  eerste3 noten van het begin. Breed te zingen, met vier noten, krijgt “eo” de aandacht en ook “salientis”,die begint lijk “fiet in”,komt in het licht te staan met een torculus op het accent. Het slotwoord “aeternam” kreeg een grotere eindmelodie, eigen aan de modus.