1e Adventszondag

Advent, tijd van blijde hoop en verlangen naar de komst van de Heer.

Introitus “Ad te levavi” Het eerste gezang van de advent wordt in de blijde 8e modus ingezet.
“Ad te levavi  animan meam” wordt in één adem gezongen.   Het kleine, maar belangrijke woordje “te” – U, Heer! – bewust met wat nadruk zingen! Neumen vermelden hier twee noten: mi en fa, wat mooi zingt en het woordje belangrijker maakt! De blijde inzet wordt bijna jubelend vervolgd met “Deus meus” – Mijn God, (daar in den hoge) – en met een nieuwe arsis bij “in te confido” – ik vertrouw U  – komt de thesis naar “erubescam”. Weerom aandacht schenken aan het woordje “te” -die op U kan hopen  - , dus met nadruk zingen. Daartussen wordt nog een klein woordje hier dik in de verf gezet: ”non”  - neen!  Ik zal niet beschaamd worden, niet bedrogen uitkomen! – Dit hoog, met overtuiging zingen! De volgende zin ”neque irrideant” – laat mij niet bespotten – vangt hoog aan en is een beleefd verzoek om bijstand tegen hen die mij kwaad willen doen. De slotzin - allen echter die naar U uitzien – is een nieuwe climax, over het nadrukkelijke “universi”  -allen - naar het hoogtepunt “exspectant”– uitzien.  Met rustige overtuiging eindigt het als de sfeer in de eerste zin, met “non confundentur” – zullen niet teleurgesteld worden.

Graduale ”Universi” Al wie naar U opziet wordt niet teleurgesteld, Heer. Wijs mij uw wegen en leer mij uw paden kennen -Dit graduale heeft een duidelijk onderscheid tussen eerste deel en vers. Het begin staat duidelijk in de 2e modus en laat “Universi” zelfs met de psalmtoon uit de diepte opstijgen.
Mooie melodieën benaderen dicht de inhoud van de tekst. Hoog wordt naar de Heer opgekeken: “exspectant” wordt hoog en breed gezongen. Het kleine woordje “non” dient als afzonderlijk en belangrijk woord ook wat breed gezongen te worden. Mooi zijn de melodieën van “confundentur”,
en “Domino” die nog een vervolg krijgt. Het vers verandert van sleutel en staat echt in de 1e modus: de noten -re la- van ”Vias” bewijzen het al.  Een groot contrast met deel 1 is dat de melodie hier in de hoogte beweegt, en dat de woorden lange melismen krijgen. Na “Vias tuas, Domine” ,dat nog op la gebouwd is, neemt de versiering van het laatste woord een opgang naar do, met een zangerige melodie. “Notas fac”  - leer mij - wordt heel hoog, wat vragend gezongen en “mihi”  blijft ook op do versierd verder zingen. De nazin is een soort voorzichtig vragen, die afdaalt naar tonica re.

Alleluia “Ostende nobis” Dit alleluia dat meerdere malen, gevolgd door andere teksten, voorkomt, blijkt een van de oudste gezangen te zijn, daar het in al de oudste handschriften voorkomt! Omdat de tekst “Ostende nobis” zo goed bij de tekst past, vermoedt men hier met de oorspronkelijke versie te maken te hebben!  Het alleluia staat zoals het introitus in de 8e modus, maar vangt aan met de ondertoonnoot fa, om te stijgen naar dominant do, en te eindigen op tonica sol.  Bemerk een zekere gelijkenis tussen het eerste deel: “alleluia” en het vervolg: de jubilus. Ook hier gaat de melodie naar dominant do toe. In beide delen speelt de noot la een belangrijke rol, en wordt  met - lala sol -geëindigd. Merk op dat het slot van de jubilus, met de triomfantelijke - sol do la si lala sol -, ons bekend is van het alleluia van paaszaterdag!

Offertorium ”Ad te, Domine” heeft dezelfde tekst als het introitus gevolgd door het woord Domine . Hiermee is het duidelijker dat we ons tot “de Heer” verheffen.  Hier niet de blijde klanken van de 8e modus, maar klanken in de meer beperkte ruimte van re en fa, van de 2e modus.  In vergelijking met het introitus wordt in de eerste zin, ieder woord breder uitgezongen.  De aanhef, een verheffen van de ziel, gebeurt heel terecht van laag naar hoog en vertoont zo wat gelijkenis met het offertorium “de profundis” (blz 368).
“Deus meus” klink heel beslist: - Mijn God, ik die op U vertrouw!  “In te confido” krijgt ook hier maar één nootje, maar zingen wij met nadruk uit. Verder wordt non erubescam” – ik zal niet bedrogen worden – heel terecht benadrukt.   Even overtuigend wordt vervolgd met “neque irrideant me” om in het woord “inimici” een zekere schrik op te merken met die plotse - do-mi-sol – wending.

De kwartsprong in “universi” geeft het woord een blij karakter, om over het weerom verwaarloosde woordje “te” met “exspectant” de moduskelder in te dalen, en er met het mooie melisme van “con-
fundentur” weerom blij, hoog uit te komen!

Communio ”Dominus dabit” is een eenvoudig, mooi gezang.  Het bestaat uit slechts twee psalm-
zinnen die vocaal nog eens gehalveerd werden. – De Heer zal Zijn zegen geven –.  Met de noten fa-sol-la (hele toonafstanden) wordt voornaam ingezet met “Dominus” dat diep buigend eindigt, om met “benignitatem” – zegen – met een plotse vlucht van een oktaaf de hoogte in te gaan! Na die vreugdevolle uitroep  vangt de tweede zin aan, met slechts een 6-tal mooi melodisch versierde woorden: een wat nieuwsgierig aandoend “et in terra” - ja, onze aarde, wat gebeurt daarmee? – En het antwoord:  - zal zijn vruchten dragen! - “dabit” schenkt ons (vanuit de hoogte) het mooi uitgezongen woord: “fructum (suum)”.